Hoe (centraal) bankieren echt werkt (deel II)
21 mei 2015
Vorige keer besproken we waarom onze banktegoeden geen geld zijn, maar krediet (of een direct opeisbare lening aan de bank). Om te zien wat geld echt is, moesten we terug naar de oorsprong van geld en de invloed van centraal bankieren op geld.
Hoe (centraal) bankieren echt werkt (II)
Vorige keer besproken we waarom onze banktegoeden geen geld zijn, maar krediet (of een direct opeisbare lening aan de bank). Om te zien wat geld echt is, moesten we terug naar de oorsprong van geld en de invloed van centraal bankieren op geld. Geld is tegenwoordig de passiva van de centrale bank, in andere woorden, bankbiljetten plus de tegoeden die commerciële banken bij de centrale bank aanhouden. In deel II van onze mini-serie bespreken we wat kredietexpansie is en waarom de centrale bank een sleutelrol vervult in het leed van onze financieel systeem.
De rol van het bankwezen
Er zit een groot verschil tussen mijn definitie van kredietverlening en kredietexpansie.
Kredietverlening is de hoofdtaak van het bankwezen. Wanneer de vraag naar geld stijgt (wanneer mensen een hoger banktegoed willen aanhouden), kan een bank vanwege die hogere vraag naar haar tegoeden (haar passiva) meer krediet verlenen.
Dit betekent dat het bankwezen een belangrijke rol vervult in het stabiliseren van de economie.
Neem immers het scenario dat iedereen, om wat voor reden dan ook, besluit 25% meer geld aan te houden, in de veronderstelling dat er geen banken bestaan. Zonder banken zou de vraag naar geld (vroeger goud!) grote gevolgen hebben voor de economie. Een 'slechte' deflatie (een krimp van het geldaanbod) en een daaropvolgende handelsdepressie is het resultaat. Dat geld wordt 'uit de economie' gehaald en opgepot, als het ware.
Alle prijzen moeten namelijk bijgesteld worden aan het nieuwe geldaanbod. Alle prijzen moeten dalen. Het bedrijfswezen lijdt hieronder.
Maar dat is in een gezond banksysteem niet het geval. In een gezond en ontwikkeld bancair stelsel houdt men immers geen geld aan, maar krediet, precies zoals we vandaag de dag doen. Dat aanhouden van krediet, wat makkelijk in te wisselen valt voor geld, heeft zo zijn voordelen. Onderlinge transacties worden versimpeld en we hoeven alleen een stuk plastic in onze portemonnee te dragen. Maar krediet heeft wel een tegenpartijrisico, we zijn afhankelijk van de bank waar we ons tegoed neerzetten.
Wat gebeurt er nu in een scenario dat iedereen besluit 25% meer geld — maar dit keer in de vorm van banktegoeden — aan te houden? Hierbij verandert onze veronderstelling dat er geen banken bestaan naar het een veronderstellling dat er één bank bestaat.
In dit scenario kunnen banken de kredietverlening uitbreiden. Het totale aanbod betaalmiddelen (in dit geval geld en banktegoeden) verandert daarom niet. Niet alle prijzen hoeven bijgesteld te worden. Sommige industrieën lijden pijn (de industrieën waar men minder geld aan uitgeeft) en sommige industrieën gedijen (de industrieën waar banken krediet aan verlenen). De bedrijvigheid wordt verplaatst, niet tijdelijk vermindert. Er ontstaat geen algemene handelsdepressie.
De belangrijke grens tussen kredietverlening en kredietexpansie
Nu, kredietverlening is goed, maar kredietexpansie is slecht. Kredietverlening is waarvoor het bankwezen ontstond, als doorgeefluik van krediet. Sommigen sparen, anderen gebruiken de opgespaarde middelen om te investeren in de productie van morgen. Er bestaat, in zekere zin, een harmonieus evenwicht.
Kredietexpansie staat voor de hoeveelheid krediet die de vraag naar geld overstijgt. Kredietexpansie is dus wanneer banken kunstmatig meer krediet kunnen verstrekken dan de hogere tegoeden van spaarders en rekeninghouders rechtvaardigen.
Hoe kan het dat banken meer krediet kunnen verstrekken dan 'gerechtvaardigd'?
Wanneer de monetaire basis of de échte geldhoeveelheid (relatief) stabiel is, zoals onder de echte goudstandaard (niet onder de pseudo-goudstandaard van de 20e eeuw), kunnen banken niet meer krediet verlenen dan wat men reeds op basis van deze monetaire basis heeft uitgeleend.
Maar wat voor 1971 geregeld gebeurde, en na 1971 een onophoudelijke trend is geweest, is dat de monetaire basis toeneemt en toeneemt. Centrale bankbalansen zijn langzaam en zelfs spectaculair gegroeid, zeker na de wisseling van het decennium.
Dat is de reden dat dat harmonieuze evenwicht in disbalans is geraakt.
We hebben een 'kredietorgie' gehad, niet omdat bankiers inherent kwaadwilliger zijn sinds 2000, maar omdat de centrale bank op grote schaal de échte geldhoeveelheid — de monetaire basis — is gaan uitbreiden.
Centrale banken hebben de perfecte omstandigheden gecreëerd voor de grootste recessie sinds de Grote Depressie, en doen nu meer van hetzelfde: een recept voor rampspoed.
Oostenrijkse School voorzag recessie in 2008
Wat een aantal Oostenrijkse economen in 20e eeuw al aantoonden, was dat kredietexpansie — de slechte variant van kredietverlening — onvermijdelijk leidt tot golfbewegingen in een economie, van hausse naar recessie. De alom bekende conjunctuurcyclus is het gevolg van krediet.
Daarover later meer.